Wat een getik. Het lijkt of de achtbaan gaat breken. M’n rug drukt tegen de leuning en het treintje gaat steil omhoog.
‘Kan dat ding kapot?’ Kelly’s stem hapert.
Ik wil er niet aan denken. Hom vertelde net dat zo´n treintje aan een ketting vastzit. Stel je voor dat die ketting breekt, net als papa’s fietsketting pas?
‘Kweenie’ fluister ik schor.
Dan schieten we de diepte in. Een vlaag misselijkheid. Alles flitst voorbij, alleen de gele baan blijft. Beneden buigen gele buizen baan als buigrietjes. In mijn keel proef ik de Fanta van net. Vlakbij een luidspreker bonken mijn trommelvliezen maar zodra we voorbij schieten is de muziek weg.
Bij de tweede keer over de kop gil ik mee. Ik til net als de anderen mijn armen in de lucht. Het gaat bijna vanzelf. Ik pak de stang naast m´n oor, Net knalde ik daar met m´n hoofd tegenaan.
Gaan we nou steeds langzamer? Onverwacht staat het treintje stil. Opeens hoor ik beneden mensen roepen. Hun gezichten zien eruit als lichte vlekken, vanaf zo hoog.
( pagina 14 )