Tag Archives: eufemismen

femelarij

Een dame in de achtbaan hoort een stem door de luidspreker. Ze roept: Eufemistische femelarij. Dat betekent vaag gewauwel om iets goed te praten. Nederlandse woorden voor vervelend gepraat zijn: gewauwel, gezemel, geleuter, gebazel, gekeuvel, geklets, kletspraat, zotteklap, geslijm, prietpraat, gefiep, gebabbel, gezeur etc. Het is wel beledigend om zo’n woord te gebruiken.
stripgeluid

Weet je?

Weet je wat ik heb gemerkt? Voor gênante zaken gebruiken mensen liever dure woorden. Dan klinkt het beter.

Hom noemen ze niet: ´blinde´ maar: ‘visueel beperkt persoon.’ Dat vinden veel mensen minder zielig klinken. Maar Hom weet dan dus meteen hoe die mensen denken. Dat hij gênant is voor die mensen.

De ‘schoonmaakster’ op Diets werk heet een ‘interieurverzorgster.’ Ik vind het vaag.

Maar mooipraterij is soms wel handig, bijvoorbeeld als ik iets kwijt ben. Als mama dan vraagt: ‘Waar is je turnpakje gebleven?’
Dan zeg ik dus niet: ‘O nee he, dat ben ik kwijt!’
Dan zeg ik: ‘Dat eh, heb ik nog niet opgespoord …’

rug
(En dit is Kelly zonder turnpakje, met een geschminkte rug.)

plee

Voordat je wc’s kon doortrekken, stond de poepemmer in de kast. Die kast noemden ze closet. Superblij waren ze met de uitvinding van een waterspoelsysteem! Trots noemden ze hun ‘poepdoos met waterspoeling’ een Water Closet.

Maar op een dag was ‘waterspoeling’ een vies woord. Je dacht meteen aan je bezigheden op de poepdoos. Daarom verzonnen mensen de afkorting WC. En toen dat vies klonk toilet. En weet je dat mensen van adel het hebben over de plee?

Uit hoofdstuk 2: Blind

schuin van bovenaf gezien, blinde man leunt tegen muur met een been opgetrokken

Dan voel ik iets trillen in mijn jaszak. Mijn vingers struikelen op weg naar de rits van mijn jas. Hom aan de telefoon.
Ik hoor mezelf hees zeggen: ‘Hoe lang duurt dat?’

Kelly probeert haar haarlokken om haar vinger te wikkelen. Ze kijkt weg. Het is fijn om Homs stem door het mobieltje te horen: ‘Dat weet nog niemand.’ Ik wil weten wat ze eraan doen.

‘Ze doen genoeg,’ grinnikt Hom. ‘Team … acht calamiteitenwerkers … oplossen.’
‘Mmmm,’ kan ik alleen maar uitbrengen.
‘Vertel je me straks wat je daar allemaal ziet?’
Dat laatste hoor ik maar amper boven de wind uit.

Voor Kelly wijs ik naar die man met die rood-witte stok. ‘Een vriend van mijn ouders. Ik logeer daar.’

( pagina 15-16 )